De teksten van het album Beginner (LP/CD)
muziek, tekst en spel: Paul Hoek
registratie en spel: Wouter Kors
geschreven in Amsterdam,
opgenomen in de New Ground Studio te Utrecht
vormgeving: Ludvig Gustafsson, Zweden
mastering: Hyppocratic, Leeds, Engeland
2012
1. beginner
2. stroom (instr.)
3. ruit
4. vlakte (instr.)
5. ochtend
6. volledig
7. tocht (instr.)
8. vanzelf (instr.)
9. lezing
10. zicht
11. buiten
1. Beginner
Als ik je ogen kijk komt er niks terug,
van al dat staren naar de zee.
Ik zit te kijken, hulpeloos,
zoals ieder mens dat tot zichzelf komt
glimlach je, overvol.
Je hebt de moed tot het onmogelijke.
Liggend op mijn elleboog,
het hoofd in de hand,
rust ik op mijn laatste vensterbank
en kijk de kamer in.
Ik ben een goedkoop beeldje,
van de zee dijk waarop jij staat
Ik ben helemaal relaxed, altijd.
Ook als ik val, ook als ik er dan niet meer ben.
Jij bent niet alleen een dwaler of de avondrust,
heel jou ziel is een genot om te bekijken.
Het sleurt en sluipt langs de grachtenkant,
op weg naar bekenden en huis.
Je heb de onmogelijke moed.
Ik las ergens durf te sterven
in dit leven om te leven.
Ik las ook oever twee mogelijkheden van overgave
En ik las ook nog net,
en soms,
de golvende letters
richting mijn slaap.
Ik wist, dit is bijna niet wakker meer,
en werd aangeraakt door vaderlijke handen.
Jij bent al jaren weg van mijn gezicht.
Dat nu zo echt en waarachtig op zichzelf woont.
Een bescheiden man
dat ben ik ook, denk ik soms.
Soms,
als wij samen,
bijna niet meer wakker zijn.
Ik heb de onmogelijke moed
te doen wat ik graag doe.
Als ik mijn ogen kijk
komt er heel veel terug
en zeg tegen jou,
wanneer je daar voor altijd slaapt,
op een verhoging,
met uitzicht op de velden,
waarin koeien traag kauwen op mijn tranen,
dat alles altijd goed komt.
2. Stroom (instrumentaal)
3. Ruit
Als alles
wat je dan ziet
voorbij gaat
en
aan je voorbij gaat,
in een beslagen ruit.
Dat je denkt
alles te kunnen
maar
je alleen jezelf kunt zijn.
Dan waait
je geest
de steden leeg
waarin je dromen wonen.
In het huis
tussen daken en treinen
vlak bij het water
waar
de vissen stromen
ben je thuis en doorschijnend.
4. Vlakte (instrumentaal)
5. Ochtend
Een mistige ochtend
met resten sneeuw
en niet bevroren water.
Staat in het lege bord
een spiegel.
Zwevend boven niet
winterklaar gemaakte tuinen.
Waarin verdwaalde meeuwen
schreeuwen om de zee.
Ik wijs in de verte,
daar ligt de zee!
Daar blaast de zoute wind
jullie veren in het zand!
Ze vliegen en bewegen.
Op de een of andere manier
vreemd genoeg herkenbaar.
Wit met zwarte kop,
niet ook maar een beetje.
Maar toch zie ik een gezicht
die mij goed bevalt.
Wellicht is hij het wel
maar niet zelden duikt hij,
ook ergens anders wel eens op.
6. Volledig
Wanneer je je plotseling beseft:
bij het openmaken van je slot
bij het betreden van de trein
bij het landen van je boot,
bij het opstijgen van de grond, dat je naar huis gaat.
Dan kan het zijn dat je opeens volledig bent.
Je voelt je alleen en warm
en je jas zit als gegoten.
Dit is het dan,
alles,
je gaat op weg,
gelukkig.
Je voelt je groot en sterk
en je neemt een voorbeeld aan jezelf.
7. Tocht (instrumentaal)
8. Vanzelf (instrumentaal)
9. Lezing
Voor de grote stroom uit,
zijn mijn gedachten
bij de mensen
aan de overkant.
Straks zal ik bij een lezing zijn.
Hopelijk kom ik op tijd
en moet ik mij niet haasten.
Gister ben ik wezen luisteren
naar muziek.
Ontmoette vrienden en bekenden.
Van hart tot hart probeerde ik
te spreken, te bewegen.
Vandaag is mij oorspronkelijk gelaat
moe enĀ wit.
Niet sneeuwwit of meeuwwit
maar leeg en open.
Mocht ik nu denken tussen mijn handen,
de ogen dicht, dan val ik steeds in slaap.
De spreker vertelt over een (kerk) klok
waarin ik vlieg, omhoog.
Maar eigenlijk zou ik moeten vallen
in mezelf.
Daar ligt een vormloos zwembad, onpeilbaar diep
roerloos onder zeil,
bladerdek,
sneeuw,
achter het huis,
achter de muur.
10. Zicht
Toen schuine strepen zon
de sporen van de dagen toonden
voordat ik bestond,
terwijl ik naar de daken aan de horizon toedacht,
steeg zoals altijd een kaarsrechte witte wolk op,
richting de blauwe hemel,
waarin natuurlijk hier en daar een vogel vloog.
Tocht trok op.
Langs het vieze raam,
door de open deur,
tot voorbij de voeten van mijn bestaan.
Ik zat en wachtte tot de koude lentelucht ging liggen snorren
onder de zinkende zon.
Verlangend deed ik verslag van mijn ademhaling,
die steeds weer verrast en vrolijk
mijn borst deed zwellen
en met hart verwarmde.
De zon was slechts nog enkel licht/
En de rookwolk kantelde traag uiteen
in haar eigen vormloosheid.
Ik loste op,
wat moeilijk leek.
En liet alles verdwijnen wat ik niet echt kon zien.
11. Buiten
In de buitenlucht slaap ik niet, daar ben ik wakker!